<< - >>
<< - >>




Het principe

Als de samenvoeging van de beide lichamen niet goed lukt ontstaan het open verhemelte en de hazenlip



Wij hebben een ontstaansgeschiedenis. Die vinden we terug in de gedaanteveranderingen die de menselijke foetus tijdens zijn ontwikkeling ondergaat: hij heeft bijvoorbeeld een tijdje een staart en is dicht behaard.
Voor dat langdurige proces van uitbreidingen, aanpassingen en verbeteringen, werd ooit de basis gelegd in een miniscuul, voor het blote oog onzichtbaar wezentje. Het zou niet juist zijn om deze ontstaansgeschiedenis buiten beschouwing te laten. Vandaar dat Homo Combinatus bij het begin begint, met de omschrijving van de manier waarop het leven in zijn allerprimitiefste vorm kan zijn ontstaan, en vandaar omhoog tot en met de mens. Hier op de website laten we dat allereerste gedeelte buiten beschouwing, we beginnen bij de mens.

De gegevens op basis waarvan wij zijn opgebouwd werden vastgelegd in onze genen door iemand die wist dat hij dat deed voor anderen, die op hun beurt eveneens zouden weten dat zij voorgangers en opvolgers zouden hebben. Anders heeft vastleggen natuurlijk geen zin.
Voor het opbouwen van het menselijk lichaam op basis van de enorme hoeveelheid gegevens in onze genen is een zeer grote intelligentie en vooral technisch inzicht nodig. Een correcte omschrijving van datgene wat ons lichaam opbouwt en onze genen beheert is in het korte bestek van deze website ondoenlijk. Vandaar dat we het hier maar houden op: een intelligent systeem.




Het is dit intelligente systeem, deze technicus zouden we dus eigenlijk moeten zeggen, waarvan de gegevens zijn
opgenomen in het X-chromosoom, dat niet wordt herkend door de aanhangers van
Darwinisme en Creationisme.



De een ziet een eindeloze serie toevalligheden, met misschien hier en daar een kleine wetmatigheid, de ander ziet een aaneengesloten serie goddelijke ingrepen, een soort goddelijk hobbyisme: als ik nu dat ene snaveltje eens wat naar boven zou buigen en dat andere een beetje naar beneden . . . . . . . . dan zou ik de resultaten daarvan eens kunnen bekijken over, laten we zeggen, een jaar of vijf en twintig . . . . . . . . . hmmm . . . . . . . . tja . . . . . . . . dat moet ik toch even op Mijn eeuwigdurende kalender zetten . . . . . .

Het Darwinisme heeft geen antwoord op de vraag waarom er geslachten en geaardheden bestaan. Eigenlijk heeft het nergens een antwoord op. En dat een ronde steen (the fittest, oftewel de meest geschikte) verder zal rollen dan een vierkante hadden we zelf al begrepen.
Het Creationisme zou voor hen, die in dergelijke dingen geloven, een antwoord kunnen zijn, maar dan zouden ze natuurlijk ook moeten accepteren dat hetgeen ze in dit tranendal om zich heen zien het knoeiwerk is van een God die duidelijk de problemen die Hij zelf creëerde niet de baas kan. En dus niet almachtig is!

Er moet dus, zoals in Homo Combinatus wordt uitgelegd, een derde mogelijkheid zijn: iemand die wel in staat is om leven te scheppen maar niet almachtig is, die Leven zaait en oogst zoals wij Graan zaaien en oogsten.






Homo Combinatus, blz. 32/33:


NIEMAND IS VERPLICHT DE NU VOLGENDE PARAGRAAF TE LEZEN, ZICH ER EEN MENING OVER TE VORMEN OF HEM ERNSTIG TE NEMEN. DAT GELDT IN HET BIJZONDER VOOR HEN DIE WEL BETER WETEN.


Wie heeft er baat bij voortplanting?

Als datgene, wat wij ‘leven’ noemen, niet zou worden veroorzaakt maar zou ontstaan, dan zou het geen enkele reden hebben om zich voort te planten of zelfs om zichzelf in stand te houden. Bedenk dat wij niet zijn begonnen als mens, maar als een minuscuul waterig klontertje zonder enig besef van heden, verleden of toekomst.
Het levende wezen wordt dus tot instandhouding en voortplanting gedwongen! Daar moet dan uiteraard een reden voor te vinden zijn. En inderdaad: het typische kenmerk van levende wezens is dat zij een stofwisseling hebben. Zij zijn in staat uit de materie iets vrij te maken dat anders nooit vrij zou zijn gekomen.
Levende organismen hebben derhalve tot taak om de een of andere vorm van energie vrij te maken uit de dode materie. Zelf hebben zij daar niets aan, zij gaan dood en dan is het voorbij. Mensen komen, mensen gaan, maar niet een blijft er bestaan! Als de tijd daar is, komt de man met de zeis voorbij om hen te oogsten en aan hen de opgeslagen energie te onttrekken. En voor al die andere levende wezens geldt precies hetzelfde.
Die energie komt blijkbaar ten goede aan andere vormen van leven, die zich bevinden in de ruimte, het heelal, het universum of hoe men datgene wat ons omringt maar wil noemen. Die andere vormen van leven kunnen die energie niet rechtstreeks bereiken, zij hebben daarvoor de tussenkomst van het levende wezen nodig zoals wij dat kennen, op dezelfde manier waarop ook wijzelf daarvoor andere levende wezens nodig hebben.


N.B. Dit citaat is slechts een beperkt onderdeel van de betreffende paragraaf en daarmee van de argumentatie.




Het is natuurlijk prachtig dat u in de loop van uw leven, al dan niet toevallig, allerhande kennis verzamelt waar uw nazaten plezier van zouden kunnen hebben. Maar we mogen toch aannemen dat u niet de illusie hebt dat u het bent die zulke gegevens in de genen opslaat of dat ze daar 'vanzelf' in terecht komen.
Slechts een zeer intelligente persoonlijkheid, die er rechtstreeks bij is betrokken, is in staat om de opslag van die gegevens te realiseren. Evenals het lezen en verwerken er van, natuurlijk.

Binnen iedere diersoort, in ieder individu dat er toe behoort, zijn de zeer intelligente, zelfstandig werkende technici constant bezig met het aanbrengen van verbeteringen. Aanpassingen - waarvan sommige uiteindelijk zullen leiden tot het ontstaan van nieuwe soorten - worden door hen opgeslagen in de voortplantingscellen, zulks op basis van de gegevens die tijdens het leven van het individu binnen komen.



Het is uitgesloten dat zo iets ingewikkelds als het menselijk lichaam via een haast oneindige serie toevalstreffers in elkaar kan worden geschoven, terwijl ondertussen - het kan niet op blijkbaar - ook nog eens op leven en dood om de macht wordt gevochten door een mannelijk en een vrouwelijk geslachtsorgaan: de even onzinnige als onuitroeibare mythe van 'the battle of the sexes'. Wat dit laatste betreft: ook de winnaar zou zwaar gehavend uit de strijd komen en dus onbruikbaar zijn voor de voortplanting.
Aan de 'nog ongedifferentieerde', dus neutrale voortplantingsorganen zijn twee opties gekoppeld, een mannelijke en een vrouwelijke. Als er een Y-chromosoom aanwezig is wordt de vrouwelijke optie verwijderd, is er geen Y-chromosoom aanwezig dan wordt de mannelijke optie verwijderd. Dat gebeurt in de zevende week van de zwangerschap. Met behulp van de overblijvende optie wordt het lichaam vervolgens in mannelijke of vrouwelijke richting ontwikkeld.
Niks geen gebattel, alles gebeurt goed doordacht.

De manier waarop onze hersenen functioneren kan niet worden doorzien zonder het besef dat men te doen heeft met twee gekoppelde, zelfstandige individuën. Slechts als men dat inziet - de constructie van ons lichaam, met zijn duidelijk zichtbare 'middenstreep', is wat dat betreft duidelijk genoeg - is het mogelijk om de constructie van ons gezichtsvermogen te doorgronden, bijvoorbeeld om te begrijpen waarom de zenuwen van de ogen opgesplitst zijn en hoe het mogelijk is dat na een beroerte (= hersenbloeding) nog slechts een halve wereld zichtbaar kan zijn.

Nergens anders in ons lichaam wordt zo duidelijk zichtbaar dat wij heel doordacht zijn geconstrueerd als bij deze heel goed verklaarbare opsplitsing van de oogzenuwen. Uiteraard vindt u die uitgebreide verklaring in Homo Combinatus.


De uitleg op deze en de voorgaande bladzijde over de constructie van ons lichaam is voor veel mensen misschien ietwat ongrijpbaar en onwerkelijk.
Daarom onderstaand een vrij lang citaat uit het eerste hoofdstuk van Homo Combinatus.



Bedenk echter wel dat ook dit op zich vrij uitgebreide citaat slechts een onderdeel is van de algehele argumentatie.

De architectuur

We zijn er aan gewend onszelf als een geheel te beschouwen. Mensen die beweren dat ze uit verschillende persoonlijkheden bestaan of dat ze het nogal eens aan de stok hebben met andere persoonlijkheden die ook in hun lichaam schijnen te huizen, worden voor gek versleten. Het is dan ‘psychisch’ of ‘er zit ergens een schroefje los’. Ze zijn ‘paranoïde’.
Als we lezen dat we met de rechterkant van onze hersenen de linkerkant van ons lichaam besturen, knikken we braaf; de Wetenschap heeft blijkbaar weer eens ‘een Triomf behaald’.
Dat er iets vreemds is aan dat verhaal dringt niet door, ook al omdat we vaak slechts een deel van de feiten krijgen voorgeschoteld. Datgene wat ons ontgaat is het volgende: ruwweg gezegd is de linkerhelft van onze hersenen verbonden met de rechterkant van ons lichaam en de rechterhelft van onze hersenen met de linkerkant van het lichaam. Tot zover is het nog wel te volgen. Maar dan komt het. Er zijn mensen bij wie de verbinding tussen de beide hersenhelften is verbroken (daar liggen dan 50.000.000 draadjes dwarsdoor) en wat zien we dan? De beide helften gaan ieder hun eigen leven leiden! De rechterhelft heeft ineens niets meer aan het rechteroog, de linkerhelft moet het doen met alleen dat rechteroog (eigenlijk zit het een beetje anders, hoe het precies zit zien we later, in het hoofdstuk dat aan de constructie van het gezichtsvermogen is gewijd). Het zou allemaal nog tot daaraantoe zijn als er niet een ronduit griezelig aandoende ontwikkeling plaats zou vinden: elk van de beide helften gedraagt zich plotseling volledig zelfstandig, reageert op datgene wat (bij wijze van proef) alleen aan hem wordt voorgeschoteld, blijkt er zelfs een eigen smaak op na te houden.
Kort en krachtig samengevat: zodra de verbindingsdraadjes kapot zijn is er wel degelijk sprake van twee gescheiden, zelfstandige personen! Ogenblikkelijk dringt zich een voor de hand liggende conclusie op: bij mensen die menen dat ze niet alleen in hun lichaam zitten, zou inderdaad wel eens een schroefje los kunnen zitten. Nou ja, een draadje dan.
Maar hoe zit het dan bij hen die wel alle draadjes vast hebben zitten? De linkerhelft van de hersenen bemoeit zich met de rechterkant van het lichaam, de rechterhelft van de hersenen met de linkerkant van het lichaam. Die twee hersenhelften zijn dus onder andere met elkaar verbonden door middel van de zoveel miljoen draadjes (daar heeft eens iemand heel wat uurtjes zitten tellen!). Maar wat maakt dat in vredesnaam uit als ze toch volkomen zelfstandig zijn en alles op hun eigen manier bekijken? De ene helft ziet een vlieg aankomen en mept er op los, de andere zou net een kopje thee naar de mond brengen en ziet het vocht het luchtruim kiezen. En als ze een koekje bij de thee hebben proberen ze het allebei te pakken te krijgen voor de ander erbij kan.
Zo werkt het dus mooi even niet!
Er is blijkbaar niet alleen een verbinding tussen de twee hersenhelften, nee, er is sprake van een koppeling. Als het ene oog naar links kijkt doet het andere dat ook, als via het ene neusgat de lucht wordt geanalyseerd gebeurt dat tegelijkertijd ook via het andere. Een prachtig staaltje van samenwerking, het is net zoiets als met z’n tweeën op de tandem!
Of niet natuurlijk... Want nu zijn we nog altijd niet daar waar we moeten wezen.
De twee hersenhelften zijn gekoppeld, dat is wel duidelijk. Maar nog steeds hebben ze ieder hun eigen mening en nog steeds zal de een proberen de ander mee te slepen in de richting die hem het beste uitkomt. Bovendien kan ieder van ons voor zich constateren dat hij door beide ogen kijkt, door beide neusgaten ruikt en al zijn ledematen kan bewegen.
Hoe kan dat nu? Zitten wij ergens tussen onze beide hersenhelften? Precies midden tussen de oren zogezegd? Niet onaardig bedacht, zou in principe best kunnen. Alleen... waarom dan al die moeite met dat opsplitsen in twee helften die dan weer met zoveel miljoen draadjes aan elkaar moeten worden geflanst en al die andere rare toestanden? Het zou ook veel logischer zijn als bijvoorbeeld de ene hersenhelft het denkwerk zou doen en de andere de lichamelijke kant voor zijn rekening zou nemen. Bovendien, als die draadjes kapot zijn zou er niets meer kunnen werken! Maar nog steeds gaan die twee halve hersenen hun gang alsof er geen vuiltje aan de lucht is.

Wat zien we nu eigenlijk als we onze hersenen met alles wat eraan vast zit zo eens bekijken?
Een stel hersenen dat met de botte bijl in tweeën is gekliefd en daarna met een stuk of wat draadjes weer aan elkaar is geflanst? Welnee, dat zou toch wat al te onlogisch zijn.
Een ieder die een afbeelding van de hersenen een beetje onbevooroordeeld bekijkt kan slechts tot de conclusie komen die we hiervoor reeds trokken: we zien hier niet twee gesplitste, maar twee gekoppelde hersenhelften.
Twee helften? Twee volkomen zelfstandig werkende halve hersenen? Onbestaanbaar. Dit zijn niet twee gekoppelde helften, maar twee gekoppelde hersenen!
Het misleidende uiterlijk van twee halve bollen dat de indruk wekt van twee halve hersenen vloeit voort uit de vorm van de als een gerimpelde schil om de eigenlijke hersenen heen liggende, halve bolvormige databases.

Wat raar, zult u denken, twee hele hersenen met twee halve lichamen? Dat zou erop neerkomen dat van elk van die twee hersenen de helft er een beetje bij bungelt! Een wonderlijke zaak.
We zullen dit wat nader moeten bekijken.
In ons erfelijk materiaal, onze genen zogezegd, vinden we de ‘volledige blauwdruk’ van onze voorvaderen. De volledige blauwdruk wil dus zeggen de volledige bouwtekening van twee complete mensen, vervat in de beide rijen chromosomen in iedere cel. De ene rij is afkomstig van onze vader, de andere van onze moeder. Deze twee blauwdrukken worden samengevoegd en daaruit zou dus, als er niet een regeling werd getroffen, een soort van schots en scheve Siamese tweeling moeten ontstaan, al dan niet binnen één vel.
Reeds eerder stipten we het verschijnsel aan van de overkruising of cross-over. Daarbij vindt een uitwisseling plaats van onderdelen van de chromosomen of van het DNA of hoe men het ook wil uitdrukken. Het zit er dik in dat daarbij de mooiste onderdelen of de nieuwste uitvoeringen worden uitgewisseld, iets wat bijvoorbeeld bij het skelet en de spieren wel te doen zal zijn en dan ten minste nog een symmetrische Siamese tweeling oplevert in plaats van een die schots en scheef is.
Bij software ligt het een beetje moeilijker. Halve programma’s zijn niet bestaanbaar, vlecht je de onderdelen van verschillende programma’s door elkaar dan zal een moeizame en langdurige testperiode het gevolg zijn en het is onzeker of er ooit een goedwerkend geheel van de grond zal komen.
Bovendien is er geen tijd voor al dat getest, de programma’s voor de interne besturing komen bij wijze van spreken al in werking terwijl ze nog worden opgebouwd. Iedere vorm van tussentijds geknutsel is hier uit den boze.
Maar afgezien daarvan kom je zo natuurlijk nog nergens, er zal een verdergaande integratie plaats moeten vinden. Deze twee mensen - in iedere rij chromosomen een - zullen zodanig moeten worden samengevoegd dat ze op een redelijke manier als één geheel kunnen functioneren. Men moet niet uit het oog verliezen dat het hier gaat om twee mensen, door het noodlot tot elkaar veroordeeld, van wie je er maar niet even eentje om zeep kunt brengen! Hun hersenen, die onderling nogal kunnen verschillen, zijn er ook domweg niet op berekend om een extra lichaam te besturen.
Maar hoe moet dat nu? Een tweehoofdige leiding op een vierbenig onderstel? Dat komt inderdaad zo nu en dan voor, maar dan wel bij wijze van vergissing. Het gaat dan om een echte Siamese tweeling. Er is echter een elegantere en meer voor de hand liggende oplossing: de buitenkanten, de geraamten met de huid en de spieren, die van tevoren al tweezijdig gelijk waren gemaakt, worden in de lengte gehalveerd, hier en daar een beetje opgerekt en vervolgens aan elkaar geplakt. Dat levert dus een pracht van een eenhoofdige leiding op twee benen op met aan de binnenkant van dit fraaie geheel de vrijwel volledig intact gelaten rest van de lichamen.
Bij nader inzien hebben we dus niet te maken met twee hele hersenen en twee halve lichamen maar met twee hele hersenen en twee praktisch complete lichamen!
^
- 2 -
<< - >>